… omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg.
— Lukas 2:7
Nee, Jozef en Maria waren echt niet de enigen onderweg: ‘En zij gingen allen’. En ze waren echt niet de enigen die in Bethlehem naar een verblijfplaats zochten. Maar … zij waren wél de enigen, die mochten hopen en vertrouwen op een fatsoenlijk onderkomen. Ja toch? Ze hadden toch bovenop het keizerlijk gebod, het Woord van God als hun reisopdracht? Het ging toch om het koninklijk Kind, de Heerser in Israël uit Bethlehem Efratha (Micha 5:1)? Vol verwachting zochten ze in alle straten en vroegen ze her en der aan de dorpsbewoners, of er ergens een woonplaats voor hen was. Maar … hoe langer ze bezig waren, hoe minder hoop ze overhielden. De verwarring maakte plaats voor verbijstering. Er stond nergens een huisje voor hen klaar! Er was zelfs nergens een tijdelijke woonplaats! Zelfs een logeerplaats in de herberg was er voor hen niet! Was dít Gods weg? Had Hij dan geen plaats voor Zijn Kind bereid? Had er dan geen mens op het Kind gerekend? Is er bij jou plaats voor Hem? Geen nette woning, maar een spelonk van zonden en ellenden?
Door Jaco Cabaret