Jezus dan riep in den tempel, lerende en zeggende: En gij kent Mij, en gij weet, vanwaar Ik ben; en Ik ben van Mijzelven niet gekomen, maar Hij is waarachtig, Die Mij gezonden heeft, Welken gijlieden niet kent.

— Johannes 7:28

De Heere Jezus predikt en onderwijst in de tempel. Hij spreekt daar tot een menigte. In dit vers (vs. 28) stelt Hij twee werkelijkheden tegenover elkaar, maar tegelijkertijd ook naast elkaar. Eerst verwijst de Heere Jezus hier naar de aardse, menselijke en zichtbare werkelijkheid, zoals die door de natuurlijke mens in het vlees wordt gekend. Hij zegt, dat de mensen die Hem horen Hem kennen naar het vlees. En ook weten, waar Hij vandaan komt. De oudste zoon van wijlen Josef, en zijn weduwe Maria uit Nazareth in Galilea. Zo wordt Hij naar het vlees gekend.

Maar dan verwijst Hij daarop ook, naar de hemelse en geestelijke werkelijkheid, die door de natuurlijke mens in het vlees niet kan worden gekend. Maar die alleen in het geloof kan worden aanvaard en gekend. Hij is niet van Zichzelf gekomen. Want Zijn komst in het vlees was geen natuurlijk en menselijk gebeuren.

En tegenover al de valsheid van de wereld en het natuurlijke menselijke hart stelt de Heere Jezus hier Zijn waarachtigheid, en die van Zijn hemelse Vader. Hij leert hier in de tempel te Jeruzalem. Sprekend tot de schare.

Maar Hij spreekt hier in Gods Woord eveneens tot ons. Opdat wij Hem, in de geestelijke werkelijkheid, van het levend makende en rechtvaardigende geloof, zouden mogen kennen. Zo zal Hij Zich over de Zijnen ontfermen. Want Hij is de Opstanding en het Leven. En wie in Hem gelooft zal leven. Al ware hij ook gestorven. En een iegelijk, die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat? (Joh. 11:26).