— 1 Korinthe 1: 17-31
Een klein meisje liep met een dure ketting om haar hals door de stad. Iemand zag haar lopen en vroeg, hoe zij aan die ketting kwam. Haar antwoord was heel eerlijk: “die heb ik gekregen van mijn oma”. Ze had deze gekregen. Gratis en voor niets.
Nu wordt Jezus Christus ook gegeven. Hij is Gods onuitsprekelijke gave voor een wereld verloren in schuld. Hij is Gods grootste gave. God heeft Zijn Zoon gezonden naar een zondige wereld. Hij is een geschonken Zaligmaker. Dat laat de ruimte zien, die er ligt in Hem. Als het van mij zou afhangen, zou het nooit gaan. Mijn handen zijn tekort. Daar zit geen kracht in. Ze zijn besmeurd met duizend zonden. Ik kan het ook nooit verdienen. Maar Hij wordt me gegeven. Geschonken tot wijsheid, terwijl ik van mezelf dwaas ben. Geschonken tot rechtvaardigheid, terwijl in mij geen gerechtigheid gevonden word. Geschonken tot heiligmaking, terwijl er in mezelf alleen maar zonden en ongerechtigheden wonen. Geschonken tot verlossing, terwijl ik mezelf alleen maar in de nesten heb gewerkt. Het laat zien, dat Hij een volkomen Verlosser is. Een verlossing die van a tot z een werk van God is. Daar hoeft en kan van de mens niets meer bij. Gelukkig ook maar! Dat betekent immers, dat jij en ik zalig kunnen worden. Alleen door het geloof in Jezus Christus. Het geloof, dat is een gave van God.
Door Ds. A.C. Uitslag