.
— Jakobus 4 : 1 – 12
’t Was goed begonnen op de Pinksterdag. Op één dag werden 3000 mensen bekeerd. En de gemeente was één van hart en niemand had gebrek. Een bloeitijd voor de christelijke gemeente. Er was eendracht, blijdschap en liefde. Dagelijks deed de Heere toe tot de gemeente die zalig werden. Maar het heeft geen 20 jaar geduurd of de wereldgezindheid sloeg ook toe in de eerste christengemeente. Denk aan Ananias en Saffira. Ze wilden wel offeren, maar niet alles. Wel de eer, maar niet de hele portemonnee. De Heere ziet het hart aan. En wat zijn de gevolgen van hun liegen en bedriegen groot: twee sterfgevallen binnen enkele uren. Zo waakt de HEERE over Zijn gemeente. Na een bloeitijd in de gemeente vallen ze terug in de oude zondige levensstijl. Op aarde zal het ideaalbeeld van de kerk nooit gerealiseerd worden, al stelt de HEERE die eis wel, ook in onze tijd. Bij deze christenen hebben de drie doodvijanden: duivel, wereld en eigen vlees weer de overhand gekregen. In vers 2 zien we dat de christenen dezelfde wereldse begeerten najagen. Welke? Geld, goed en dingen waar je van kunt genieten, maar zonder God. Natuurlijk weet de Heere dat we voor het aardse, tijdelijke leven bepaalde dingen nodig hebben. Bidt God daar om, dat leert de Heere Jezus ons in het Onze Vader duidelijk. Al moet onze geestelijke nood voorop staan. In vers 4 doet Jakobus een krasse uitspraak: de geadresseerden noemt hij: geestelijke overspelers. Waarom? Zij zijn God namelijk ontrouw geworden. Je kan niet God en de Mammon (geldgod) dienen. Verkeerde begeerten komen voort uit een hoogmoedig hart. Vers 10 laat ons zien hoe we uit deze negatieve spiraal kunnen ontkomen: vernedert u voor den Heere, en Hij zal u verhogen. Als jij van vergeving weet, dan zal het ook te zien zijn in de omgang met onze naaste. Vanuit dienende liefde. Wie Hem nederig valt te voet, zal van Hem Zijn wegen leren. Ben jij een kind van God of een vriend van de wereld? Dat is een verschil van dood of leven!
Door B.S. van Groningen