Nu zal ik mijn Beminde een lied mijns Liefsten zingen van Zijn wijngaard; Mijn Beminde heeft een wijngaard op een vetten heuvel.
En Hij heeft dien omtuind, en van stenen gezuiverd, en Hij heeft hem beplant met edele wijnstokken; en Hij heeft in deszelfs midden een toren gebouwd, en ook een wijnbak daarin uitgehouwen; en Hij heeft verwacht, dat hij goede druiven zou voortbrengen, maar hij heeft stinkende druiven voortgebracht.
Nu dan, gij inwoners van Jeruzalem, en gij mannen van Juda, oordeelt toch tussen Mij en tussen Mijn wijngaard.
Wat is er meer te doen aan Mijn wijngaard, hetwelk Ik aan hem niet gedaan heb? Waarom heb Ik verwacht, dat hij goede druiven voortbrengen zou, en hij heeft stinkende druiven voortgebracht?
Nu dan, Ik zal ulieden nu bekend maken, wat Ik Mijn wijngaard doen zal; Ik zal zijn tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijn muur zal Ik verscheuren, opdat hij zij tot vertreding.
En Ik zal hem tot woestheid maken; hij zal niet besnoeid, noch omgehakt worden, maar distelen en doornen zullen daarin opgaan; en Ik zal den wolken gebieden, dat zij geen regen daarop regenen.
Want de wijngaard van den HEERE der heirscharen is het huis van Israël, en de mannen van Juda zijn een plant zijner verlustigingen; en Hij heeft gewacht naar recht, maar ziet, het is schurftheid, naar gerechtigheid, maar ziet, het is geschreeuw.
Wee dengenen, die huis aan huis trekken, akker aan akker brengen, totdat er geen plaats meer zij, en dat gijlieden alleen inwoners gemaakt wordt in het midden des lands!
Voor mijn oren heeft de HEERE der heirscharen gesproken: Zo niet vele huizen tot verwoesting zullen worden, de grote en de treffelijke zonder inwoner!
— Jesaja 5: 1-9
Jezus Christus houdt Zijn schoonheid niet voor Zichzelf. Hij doet Zijn bruid delen in Zijn hemelse schoonheid, waardoor Zijn Kerk voortreffelijk en sierlijk is. Hij trekt ze een gewaad aan, dat veel mooier is dan welk kledingstuk jij ooit zou kunnen kopen. Hij bekleedt ze met de klederen van Christus’ borggerechtigheid. De mantel van Zijn zoenverdiensten legt Hij over het smerige hart van een zondaar. Het is het kleed door Christus’ geweven in Gethsémané en op Golgotha. Het kleed, waarvoor Hij heeft betaald met Zijn dierbaar bloed.
Hij was dus niet alleen schoon van al het drek en vuil der zonde. Hij bekleedt ook met de mantel der gerechtigheid. Door de Geest der uitbranding brandt Hij alle ongerechtigheid weg (Jes. 4: 4). Hij versiert ze met een liefelijke geur, zodat ze de geur van Christus gaan verspreiden (Ef. 5: 2). Zulke mensen dragen ook sieraden. Niet zozeer armbanden, kettingen of gouden ringen. Maar wel “de verborgen mens des harten in het onverderfelijke versiersel van een zachtmoedige en stille geest, die kostelijk is voor God” (1 Petr. 3: 4). Een sieraad, dat van binnen zit in het hart: het sieraad van de vreze Gods. De wereld kijkt er langs heen. Het is hun smaak niet. Maar zo’n één is mooi in Gods ogen. Heilig, onberispelijk en volmaakt in Hem! Dat is een schoonheid, die tegen de tand des tijds bestand is.
Mag jij iets van die schoonheid kennen en uitstralen? Hij wil nog steeds je vuile zondaarsbestaan veranderen en versieren tot eer van Hem!
Door Ds. A.C. Uitslag