16 Doch uw huis zal bestendig zijn en uw koninkrijk tot in eeuwigheid, voor uw aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid.
17 Naar al deze woorden en naar dit ganse gezicht, alzo sprak Nathan tot David.
18 Toen ging de koning David in en bleef voor het aangezicht des HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?
— 2 Samuel 7: 16-19
David wil een huis bouwen voor de Heere, maar de Heere vindt het niet goed. David krijgt een heerlijke belofte mee. Ik zal u een huis bouwen. Een eeuwig huis. Een bestendig huis, dat tegen een stoot bestand is. Een eeuwig huis en een eeuwig koninkrijk en een eeuwige troon. Ik zal jouw kinderen en kleinkinderen niet verlaten zoals bij Saul. Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, zegt de Heere [vers 15]. Ik zal je kinderen straffen als ze niet naar Mij luisteren, zegt de Heere. Maar Ik zal ze niet wegdoen. Ik zal een Vader voor je kind en kleinkinderen zijn.
Als David dat hoort, vliegt hij niet IN de gordijnen van boosheid en kwaadheid en teleurstelling. Dat zou zomaar kunnen. Nee. Hij gaat TUSSEN de gordijnen, naar de Ark van de Heere. Daar, tussen die gordijnen, knielt hij neer in dankgebed. Hij knielt neer en blijft daar een hele tijd (vers 18: en bleef voor het aangezicht van de HEERE).
Kijk… dat is nou dankdag vieren. Neerknielen in het huis van God, voor het aangezicht van God en daar een tijdje blijven. Niet gelijk weer weglopen of wegkijken naar je schermpje, maar geknield bij de Heere blijven liggen.
En hoor dan wat David bidt (en bidt je mee?): “Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?”. David is verwonderd. Echte dankbaarheid in je leven begint bij verwondering.
Kijk… als je denkt, natuurlijk krijg ik dat, daar heb ik recht op… dan ben je niet zo dankbaar. Dankbaar ben je, wanneer je iets krijgt wat je niet verdiend en iets niet krijgt, wat je wel verdiend hebt. Dat noemen we genade. Ik verdien de dood en krijg het leven. Ik verdien straf en krijg vergeving. Wie ben ik, Heere?
Door Ds. J.R. van Vugt