Gijlieden weet niet, wat gij begeert.
— Matth. 20:22
De Heere Jezus is met Zijn volgelingen onderweg naar Jeruzalem.
Iedereen, die Hem op deze weg volgt gelooft dat Hij de gehate Romeinse bezetters met hun Joodse handlangers uit het land zal verdrijven.
En Hij daarna het aardse koninkrijk van David en Salomo weer zal herstellen.
Niemand wist, wat er straks werkelijk in Jeruzalem zou plaatsvinden.
En zelfs wanneer zij het zouden weten, dan zouden zij er nog niets van begrijpen. Het droeg veel aan het lijden en het sterven van de Heere Jezus bij, dat werkelijk niemand Hem begreep. En dat alleen Hij wist wat er straks echt met Hem zou gaan gebeuren.
Om Hem daar nog eens aan te herinneren komt er een eenvoudige oudere vrouw naar Hem toe; de moeder van Johannes en Jakobus.
Wanneer de Heere Jezus straks Koning over Israel en Juda zal worden, zo redeneert zij, dan moeten mijn twee jongens de voornaamste plaatsen in dat koninkrijk hebben; aan Zijn linker-, en aan Zijn rechterhand.
Waar zij in feite om vroeg was, dat haar twee zonen de plaatsen van de twee moordenaars aan het kruis zouden innemen!
Misschien zouden wij ons ook wel eens moeten afvragen, waar wij de Heere soms om bidden. Gijlieden weet niet, wat gij begeert. Jullie weten niet, waar jullie om vragen. Weten wij dat altijd wel? Wij vragen in onze gebeden soms veel zegen, over ons eigen leven en dat van onze geliefden, van de Heere af.
Maar wij hebben meestal geen idee, wat de echte gevolgen van een verhoring van zulke voor ons en voor hen zouden kunnen inhouden. Want ook wij weten vaak niet, waar wij om vragen. En wanneer de Heere Zijn zegen over onze gebeden inhoudt dan zou dit nog wel eens kunnen betekenen, dat Hij ons voor de niet door ons te overziene gevolgen van een verhoring van zo'n gebed wil bewaren. Want weten wij altijd wel zo goed, wat wij van Hem begeren?
Door Kand. W.H. Hoorn