1. Paulus, en Silvanus, en Timotheus, aan de Gemeente der Thessalonicensen, welke is in God den Vader, en den Heere Jezus Christus: genade zij u en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.
2. Wij danken God altijd over u allen, uwer gedachtig zijnde in onze gebeden;
3. Zonder ophouden gedenkende het werk uws geloofs, en den arbeid der liefde, en de verdraagzaamheid der hoop op onzen Heere Jezus Christus, voor onzen God en Vader;
— 1 Thessalonicenzen 1:1-3
In het jaar 50 komt Paulus, tijdens zijn tweede zendingsreis aan in Thessalonca. De stad is dan zo’n 350 jaar oud en dankt zijn naam aan de halfzus van Alexander de Grote, Thessalonicè. Nadat Paulus en Silas uit Filppi in de gevangenis gezeten hadden, komen ze in Thessalonica en brengen daar het evangelie. Er ontstaat een kleine gemeente. Maar de Joden komen er tegenop en willen Paulus de mond snoeren. Daarom vlucht hij ’s nachts de stad uit. Silas en Timotheus blijven bij de jonge gemeente. Paulus reist door naar Berea om ook daar het evangelie te verkondigen. Zo zie je dat, terwijl de satan denkt het werk van God te verstoren, het evangelie juist verder verbreid wordt.
Als Paulus na verloop van tijd in Korinthe is, hoort hij van Timotheus hoe het gaat met de jonge gemeente van Thessalonica. Met welke vragen ze zitten en dan schrijft hij hen, samen met Silvanus, een brief.
Paulus is blij als hij hoort hoe het met de gemeente gaat, die hij zo hals over kop moest verlaten. In het begin van de brief springen er al een paar belangrijke dingen uit: geloof, liefdesarbeid, verdraagzaamheid en hoop. Deze dingen vervullen hem met dankbaarheid. God heeft zelf de harten van deze jonge gemeente veranderd. Je moet je even proberen voor te stellen hoe het er in zo’n grote havenstad in de heidense wereld aan toe gaat. In plaats van geloof in God is er geloof in allerlei goden. De mensen waren gericht op zichzelf en hun eigen voordeel. Maar de jonge gemeente zag juist de ander die hulp en liefde nodig had. Van onverdraagzaam, waren ze juist verdraagzaam geworden. En tot slot: hun hoop was niet meer gericht op het hier en nu, maar op God en op de wederkomst van Jezus.
Lijk jij al op de gemeenteleden uit Thessalonica?
Door Bram van der Horst