— Filippenzen 2:1-11
God de Vader noemt Zijn Zoon niet alleen Zijn Knecht, maar Hij noemt Hem ook Zijn Uitverkorene in Wie Hij een welbehagen heeft. De liefde tussen de Vader en de Zoon is volmaakt en eeuwig. Tegelijkertijd geldt dat de Vader belooft Zijn Zoon te zullen verhogen vanwege het grote werk dat Hij zal verrichten tot eer van Zijn Vader en tot heil van Zijn Kerk. In dat werk zal de Zoon de Vader verheerlijken en om dat alles zal de Vader Zijn Zoon verheerlijken. Bij deze verheerlijking moeten wij denken aan de opstanding en de hemelvaart. Daarbij komt onwillekeurig ook in onze gedachten wat de apostel Paulus moest schrijven in Filippenzen 2:9-11: “Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven alle naam is. Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn. En alle tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid Gods des Vaders”. Alleen Christus is de Uitverkorene van Zijn Vader. Het is waar dat de Heere ook Zijn kinderen Zijn uitverkorenen noemt. Dat is echter niet omdat de Heere in een mens iets vindt wat Hem welbehagelik is. Hij vindt in ons hart geen berouw, geen geloof, geen gebed en geen liefde. Al deze zaken worden alleen gevonden als de Heere dat Zelf werkt door Zijn Woord en Geest. De Heere vindt bij ons alleen de zonde en ongerechtigheid. Daarom is het zo nodig dat God ons aanziet in Zijn Zoon. Het is zo noodzakelijk dat wij Hem worden ingelijfd door een waar geloof. Mag u al op deze Knecht zien en is het uw bede dat het Gode behaagt Zijn Zoon aan u te openbaren?
Door Ds. Y. R. Bijl