— Jesaja 1:1-20
Gisteren hoorden wij al dat wij bij het “recht den heidenen voortbrengen” zowel moeten denken aan de prediking van het Evangelie, alsook aan de taak die Christus als de allerhoogste Rechter zal vervullen in het stervensuur en bij de wederkomst. Allen zullen wij voor Hem staan. Toch mag er een volk zijn dat geen vrees meer hoeft te kennen voor het stervensuur en ook niet voor de dag van Zijn wederkomst. Voor Gods kinderen mag zelfs gelden dat zij het met de woorden van het laatste artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis kunnen zeggen: “Wij verwachten die grote dag met een groot verlangen om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus, onzen Heere”. Dat kan alleen vanwege Hem, Gods Zoon, Die het recht den heidenen voortbrengt. Dat kan alleen omdat Hij de Wet van Zijn Vader heeft vervuld en voor de zonden die Hij niet gedaan heeft is gestorven. Hij heeft voor de Zijnen een volkomen gerechtigheid aangebracht waardoor zij voor God kunnen bestaan. Niet alleen heeft Hij die gerechtigheid verworven door Zijn lijden en sterven, ook is Hij opgestaan opdat Hij wat Hij verworven heeft aan de Zijnen bekend kan maken en uitdelen. Werkelijk zal Hij zo de heidenen het recht voortbrengen. Is dat niet een troost voor hen voor wie geldt dat een stroom van ongerechtigheden op hen de overhand heeft? Moet u dat zeggen? Zie dan toch op deze Knecht en smeek Hem dat Hij Zich aan u zal openbaren en u zal bekleden met Zijn gerechtigheid. Hij wil dat doen. Zult u bij Hem aanhouden? Dan zal het zeker voor u waar worden: “Komt dan, en laat ons tezamen rechten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol”.
Door Ds. Y. R. Bijl