Want gij gedenkt, broeders, onze arbeid en moeite, want nacht en dag werkende, opdat wij niemand onder u zouden lastig zijn, hebben wij het Evangelie onder u gepredikt
— 1 Thes.2:9
De drie sabbatten dat Paulus in de synagoge te Thessalonica voorging sprak hij eerlijk en duidelijk. Niet met pluimstrijkende woorden. Wet en evangelie. Dood en leven. Oordeel en genade. Normaal is het zo dat dienaars van het evangelie loon krijgen. Denk maar aan de collecten in de kerk. De arbeider is zijn loon waardig. Ook Gods knechten. Paulus had daar op kunnen wijzen. In Thessalonica deed hij dat niet. Paulus werkte nacht en dag. Hij had daardoor maar weinig uurtjes om te slapen. Ja maar, kende hij Psalm 127 niet? Daar staat toch dat het tevergeefs is vroeg op te staan en laat naar bed te gaan voor de dagelijkse arbeid? Het is hier een ander geval. Hij wilde op niemands zak lopen. Hij ging daarom gewoon naast de prediking met zijn handen aan de slag. Waarschijnlijk als tentenmaker, want dat was zijn eigenlijke beroep. Zou Paulus tijdens dat werk hebben gezwegen? Reken maar niet dat het spreken van Paulus werd beperkt tot de synagoge. Tussen de bedrijven door zal hij goed van zijn Meester hebben gesproken en getuigd dat wanneer hij de aardse tent moest verlaten een vaste woning bij God in de hemel had. Paulus had in de bediening van het woord niet eer of geld op het oog maar de zielen van de Thessalonicensen die op reis waren naar de eeuwigheid. Niemand wilde hij daarom met materiele dingen lastig vallen. Hij begeerde slechts dat de zonde een last zou worden. Hij begeerde dat het juk der zonden en eigengerechtigheid van hun schouders zou glijden en zij het juk van Christus mochten opnemen. Dat juk is immers zacht.
Door Ds. M. van Kooten