‘Gimel. Ja, allen die U verwachten, zullen niet beschaamd worden; zij zullen beschaamd worden, die trouwelooslijk handelen zonder oorzaak.’!
— Psalm 25: 3
Onze tekst blijkt een duidelijke gevolgtrekking (conclusie) op
de voorgaande verzen. Het klinkt mij in de oren als een zegelied:
‘Gimel. Ja, allen die U verwachten, zullen niet beschaamd
worden; zij zullen beschaamd worden, die trouwelooslijk handelen
zonder oorzaak.’ Met andere woorden zegt David: ‘Ik
vertrouw op U, HEERE. En allen die dat ook door genade
mogen doen: Schep moed uit mijn behoudenis (Psalm 51: 7
berijmd). Hef met mij deze tekstzang aan.’
Dit kunt u toch niet op, dat u in het koor van Gods kinderen
met de Heere nooit bedrogen uitkomt? Vandaag niet, morgen
niet, over dood en graf heen niet, in eeuwigheid niet!
Maar dat geldt dan – volgens onze tekst – ook in de tegengestelde
richting voor degenen, wiens hart niet recht is voor God
en zijn of haar naaste. Wanneer u volhardt door uw handel en
wandel in ontrouw, dan zult u bedrogen uitkomen! U hebt vijandig
gehandeld tegenover God en uw naaste zonder dat u ook
maar een gegronde oorzaak (reden) daarvoor kunt aanwijzen in
Gods Woord. En daarom eindigt onze tekst met een aangrijpende
belofte: ‘Zij zullen beschaamd worden, die trouwelooslijk
handelen zonder oorzaak.’
Wanneer het u geldt, bekeert u, verlaat de zonde, en ‘Geloof in
de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw
huis’ (Handelingen 16: 31). Bent u door Gods genade al zover
gekomen? Heft de lofzang dan maar aan:
God zal mijn hoofd nu boven ’s vijands benden
Verhogen; dies wil ik, met blij geschal,
In Zijne tent het offer opwaarts zenden,
Daar psalm en lied Zijn lof vermelden zal.
Verhoor, o HEER’, toon mij een gunstig oog;
Ik zal mijn stem verheffen naar omhoog;
Verhoor mij toch, bewijs mij Uw genâ,
En antwoord mij, die voor Uw aanzicht sta.
Door Ds. K.H. Bogerd