‘Een psalm van David. Aleph.
Tot U, o HEERE, hef ik mijn ziel op.’
— Psalm 25: 1
In deze Psalm brengt David het abc van de genade ter sprake.
David, de man naar Gods hart, verstaat de weg tot Gods genadetroon.
En dan denk ik aan een liedregel: ‘Hulp, troost en plaats
is daar bereid door Uwen Zoon.’ Dan heft u uw ziel niet op tot
ijdelheid (Psalm 24: 4), maar dan heft u met David uw ziel op
tot de HEERE! Christus is gezeten aan de rechterhand van
God en u heft uw ziel op tot aan Zijn genadetroon.
Dat komt, omdat uw ziel uit uw doodstaat tot het eeuwige
leven is opgewekt. En u ontvangt daarbij een gave zodat u met
uw ziel kunt opklimmen en afdalen tegelijk. Aan de ene kant
daalt u af in uzelf en verfoeit u uzelf vanwege uw zonde en
onwaardigheid. En aan de andere kant stijgt uw ziel tegelijkertijd
op naar boven, waar Christus Jezus is, gezeten aan de rechterhand
van God. Dat is bidden! U kunt op een geestelijke
wijze met uw ziel net zulke afstanden overbruggen als de
HEERE heeft gedaan door Zijn lieve Zoon te zenden naar
deze aarde.
Er is doen aan om deze gebedsgestalte te verkrijgen, voor het
eerst maar ook weer opnieuw. Voeg uw hart onder inwachting
van de Heilige Geest naar de woorden van onze tekst: ‘Een
psalm van David. Aleph. Tot U, o [dit gevoelswoordje drukt
zowel uw onwaardigheid, alsook Gods genade uit] HEERE,
hef ik mijn ziel op.’ Zoek het juist nu, want u kunt zonder deze
ondervinding de eeuwigheid niet aandoen. Vraag om het ontdekkende
licht van God de Heilige Geest. En klim en daal,
door Gods genade, met uw ziel maar op en af, en u zult het
ervaren dat de God van David door genade ook uw God in
Christus wil zijn en blijven.
’k Hef mijn ziel, o God der goden,
Tot U op, Gij zijt mijn God;
’k Heb op U vertrouwd in noden;
Weer van mij toch schaamt’ en spot;
Dat mijn vijand nooit van vreugd
Om mij opspring’; Die U wachten,
Dekt nooit schaamt’; maar die de deugd,
Zonder oorzaak, stout verachten.
Door Ds. K.H. Bogerd