En Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.
— Psalm 130:8
Laten we, nu we aan het laatste vers van Psalm 130 gekomen zijn, even terugkijken. De dichter zat diep in de put. Hij zag geen uitkomst meer. Alles leek donker en somber. En als hij naar zijn leven keek, was er geen enkele hoop. Zou de Heere wel genadig kunnen zijn voor iemand zoals hij?
Maar woensdag kwam het keerpunt van zijn lied. Vers vier begint met ‘maar’. Ondanks zijn doen en laten is er hoop. Niet vanuit zichzelf, maar hoop op God.
Hoop op Gods genade en barmhartigheid. We zagen dat hij die hoop niet alleen voor zichzelf wilde houden en beleven, maar dat hij het zijn volksgenoten ook gunde! Als de Heere in je leven de eerste plaats krijgt, gun je die zaligheid ook aan anderen. Zelfs aan die persoon die je het soms moeilijk maakt. Ook hij of zij moet eenmaal voor Gods rechtbank verschijnen. Als je dat beseft, kunnen de dingen van deze wereld zo onbelangrijk worden.
In het laatste vers van deze Psalm zet de dichter als het ware de loftrompet aan de mond. Hij, de HEERE, de Verbondsgod, zal Israël verlossen. Niet uit de strijd tegen de vijanden die Israël van alle kanten bestoken. Maar Hij verlost hen van hun ongerechtigheden. Wie zijn zonden oprecht voor de Heere belijdt, die zal Hij genade schenken!
Hoe dan? God kan de zonden toch niet zomaar door de vingers zien? Klopt! Anders zou Hij onrechtvaardig zijn. Nee, hiervoor kwam Gods Zoon Zelf naar de wereld. Om te lijden en sterven voor zondaren. Achter het Kerstfeest zie je Goede Vrijdag. Hij nam het menselijk leven aan om te sterven. Voor mensen zoals jij en ik.
Daarom: Zoek! Bid! Klop! Hij wacht op je om genadig te zijn.
Door Bram van der Horst