‘Mem. Wie is de man die den HEERE vreest? Hij zal hem onderwijzen in den weg dien hij zal hebben te verkiezen.’
— Psalm 25: 12
Op een stralende zomerdag rijd ik door het Groningse dorpje
Kommerzijl. Op de brug staat een man. Ik stop en vraag aan de
man of het klopt dat er in de kerk van het dorp geen kerk meer
wordt gehouden. Ik val met de deur in huis en vraag hem op
de man af: ‘Is hier in het dorp nog iemand die God vreest?’ De
man knikt bevestigend en zegt: ‘Ik houd er wel aan vast, ik kerk
nu in een dorpje verderop en er zijn nog wat mensen meer, die
hetzelfde doen als ik.’ Zo krijgen we samen een gesprek over
de waarde van het geloof in de God van de Bijbel.
Nu denk ik dat mijn vraag te herleiden is naar de vraag van
David in onze tekst: ‘Mem. Wie is de man die den HEERE
vreest?’ Bent u het? Ben jij het? Ben ik het? Ook al bent u
mogelijk de enige in de straat, die zich nog naar een kerk
begeeft om Gods Woord te horen? Het antwoord wordt ook
door David in onze tekst gegeven: ‘Hij, de HEERE, zal hem of
haar onderwijzen in den weg die hij of zij zal hebben te verkiezen.’
Dat is een heerlijke belofte.
Op grond van onderzoeken blijkt dat jonge mensen wel
zeventig à tachtig keer per dag een keuze moeten maken. Laat
het onderwijs van de Heere onze talrijke keuzes bepalen. Dan
reist u met R. M. M’Cheyne getroost, onder ’t heiligend kruis,
naar ’t erfgoed daarboven, in ’t Vaderlijk huis; uw Jezus geleidt
u door d’ aardse woestijn, gestorven voor mij! zal uw zwanenlied
zijn.5 Dat lied gaat over het ‘allerhoogste en eeuwig goed
dat nimmermeer vergaat’. Een lied onderweg. Vooral in onze
tijd. Een tijd waarin het er voor u en mij op aankomt, dat we
eraan vasthouden, om op te gaan onder de klanken van het
eeuwig blijvend Woord van God.
Wie heeft lust den HEER’ te vrezen,
’t Allerhoogst en eeuwig goed?
God zal Zelf zijn Leidsman wezen;
Leren, hoe hij wand’len moet.
’t Goed, dat nimmermeer vergaat,
Zal hij ongestoord verwerven,
En zijn Godgeheiligd zaad
Zal ’t gezegend aard’rijk erven.
Door Ds. K.H. Bogerd