5 Welgelukzalig is hij, die den God Jakobs tot zijn Hulp heeft, wiens verwachting op den HEERE, zijn God is;
— Psalm 146: 5
Gelukkig, gelukkig, gelukkig. Dat betekent het eerste woord. Vol van geluk ben je als je de God van Jakob tot je Hulp mag hebben. Jakob redde zijn eigen leven wel. Toen hij geboren werd, hield hij de hiel vast van zijn broertje. Hij wilde de eerste zijn! Toen zijn vader oud en blind was heeft hij hem bedrogen omdat hij de eerstgeboorte zegen wilde hebben. Jakob dopte zijn eigen boontjes wel! Hij had geen hulp van anderen nodig, totdat…
Gelukkig kwam er een ‘totdat’ in zijn leven. God ging spreken. Denk aan de ladder te Bethel. De Heere sprak dat Hij Zijn God wilde zijn en Hem zou bewaren. Jakob, de ‘doe-het-zelver’ bleef hulp weigeren van anderen. Maar weet je wat het wonder is? De Heere heeft hem geleerd hulp te accepteren. Want uiterlijk kon Jakob zich wel redden, maar hij had het meest last van zijn hart. Jakob leed aan een hartkwaal. Die zondekwaal kreeg hij er maar niet onder. Daar had hij hulp bij nodig. Die grote vijand van binnen kon hij maar niet het zwijgen opleggen. Snap jij wie die vijand was? Dat was hij zelf. Hij kon en wilde maar niet buigen voor de Heere. Niet de minste zijn. Herken je dat? Op school niet toegeven als je weet dat je iets fout gedaan hebt. Maar blijven liegen als je moeder vraagt waar je die zaterdagavond geweest bent. Dit komt door onze trots. Maar Jakob is welgelukzalig geworden. Toen God hem tegemoet kwam bij de Jabbok en ging strijden met hem. Jakob heeft geroepen: ‘Ik laat U niet gaan, tenzij Gij mij zegent’. En dat heeft de Heere gedaan. Zou je niet willen zijn als Jakob? Vraag of je het alleen van die God mag verwachten! Voor hem mag je alles van deze dag neerleggen.
Door D. Rosbergen