Troost, troost, Mijn volk zal ulieder God zeggen … en roept haar toe … dat haar ongerechtigheid verzoend is …
— Jesaja 40:1,2
De catechismus heeft gevraagd naar de enige troost. Die troost wordt verkondigd door Gods knechten. Zij zijn ambassadeurs, zij hebben een last op hun schouders. Met luide stem moet die troost verkondigd worden. Iedereen moet het horen en iedereen staat van nature van verre. Let goed op. Het volk van Israël is jaren doof geweest voor die stem van God. Nu moet het nog in ballingschap en er wordt al toegeroepen dat hun ongerechtigheid verzoend is. Net als bij David. Hij kreeg de belofte: ook zijn uw zonden u vergeven. Toen ging hij in de binnenkamer en smeekte om genade, zoals verwoord in Psalm 51. De prediking van die troost komt ook tot jou. Wat werkt het uit? Wat heeft het uitgewerkt in jouw leven? Veel Joden hebben zich in de ballingschap gesetteld en wilden niet meer terug. Blijkbaar niet verlegen om verzoening! Of is het bij jou anders? Heb jij een ontwaakt geweten? Je durft niet? Ben je slechter dan Jeruzalem, de bloedstad die Christus kruisigde? Deze prediking nodigt je om met vrijmoedigheid te komen. Hoe gelukkig zijn zij, die weet hebben van vergeving. Die mogen rusten op de onveranderlijkheid van Gods belofte. Die mogen zeggen: Ik heb het zelf uit Zijn mond gehoord. Minacht de Heere Jezus toch niet. Laat het ons gebed zijn: Heere, dat ik ziende mag worden.
Door Ds. J. Lohuis