Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.
— Psalm 126:5
Veel velden zijn alweer geschikt gemaakt voor de lentetijd. Soms is er ook al een en ander gezaaid of gepoot. Meestentijds is de lente de zaaitijd. Voor iedere boer een feesttijd.
Waarom spreekt Psalm 126 dan toch over met tranen zaaien? Wie zijn die huilende zaaiers? Ze zaten als vreemdelingen gevangen in Babel. Er was geen zaaitijd in het beloofde land meer. Jeruzalem was verwoest. Zouden ze ooit nog terugkeren? Psalm 137 meldt dat ze hun harpen aan de wilgen gehangen hebben.
Huilende zaaiers zijn ook die kinderen van God die veel moeite ervaren in hun leven. Wat verder weg: de vervolgde kerk. Dichterbij: een vader of moeder die zijn of haar kind de wereld in ziet gaan. Of iemand die geen zicht meer heeft op verlossing. Wat denk je, besluit zo iemand dan maar om niet meer te zaaien? Dat staat niet in deze Psalm. Gelukkig maar! Er is namelijk vertrouwen op de God van het verbond. En ook geloof dat er eens al juichend gemaaid zal kunnen worden. De Heere Jezus zegt het: Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden (Matth. 5:4).
Zij die met tranen zaaiden zijn uit Babel teruggekeerd. In Ezra 6 kun je lezen dat het paasfeest weer gevierd werd – het feest van de ongezuurde broden (vers 22). Hoe vierden ze dat? Met blijdschap! Het zaad van de HEERE draagt vrucht. Geen enkel woord van Hem zal leeg tot Hem terugkeren (naar Jes. 55:11). Hoor jij bij de zaaiers die met gejuich zullen maaien?
Door Ada Schouten-Verrips