Uw woord zij allen tijd in aangenaamheid, met zout besprengd ...
— Kolossenzen 4:6
Ware christenen ondervinden onvermijdelijk tegenspraak. Je wordt dan immers in een geestelijke strijd gewikkeld. In die strijd gaat het om de eer van Gods Naam en de uitbreiding van Zijn Koninkrijk. De duivel, de wereld en je eigen vlees verzetten zich daar met alle macht tegen. Het is daarom een werk dat om zelfverloochening vraagt. Die strijd kan niet in eigen kracht gestreden kan worden. Het is een strijd die alleen moedig gestreden kan worden als er ook ware geloofsmoed is.
Tegelijk is het toch ook eenvoudigweg de plicht van iedere ware gelovige. Paulus spreekt daarvan in 1 Korinthe 9. Hij zegt dat de nood hem is opgelegd. 'Wee mij indien ik het Evangelie niet verkondig.' Hij beschrijft dan hoe hij Joden een Jood is geworden, hen die zonder de wet zijn is hij geworden als zonder de wet zijnde, en die zwak zijn als een zwakke, zodat hij die allen winnen zou.
Maar Paulus was een geroepen en gezonden evangeliedienaar, denk je misschien. Ieder heeft toch niet die roeping? Dat klopt. Maar Paulus zich hier toch tot álle Kolossenzen. Hij spoort hen álle Kolossenzen aan om een woord te spreken in aangenaamheid, met zout besprengd, tot degenen die buiten zijn. Die aansporing geldt dus ook ons.
Door L. van der Tang