Vrees niet, want Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn.
— Jesaja 43:1b
De Heere Jezus is aan het kruis gestorven en zijn lichaam is in het graf in de hof van Josef van Arimathea gelegd. Zondagmorgen, de eerste dag van de week, heel vroeg, als het nog niet eens licht is, gaat Maria Magdalena naar dat graf, zoals wij in Joh. 20 kunnen lezen.
Zij ziet daar, dat de sluitsteen van het graf is weg gerold.
Ach, nee toch? Hebben ze nu zelfs het gemartelde dode lichaam van haar dierbare Meester nog niet met rust kunnen laten? Ze gaat naar Petrus en Johannes en die komen met haar mee terug. De beide mannen gaan het graf in en zien dan, dat Maria Magdelena gelijk heeft; het lichaam van de Heere is weg. Want ook zij weten nog niet, dat de Heere Jezus van de doden is opgestaan.
Petrus en Johannes weten niet, wat zij hier mee aanmoeten.
Ze gaan terug naar het huis waar de andere discipelen ook zijn.
Maria Magdalena blijft huilend en alleen achter. Zij kijkt in het graf en ziet daar twee engelen zitten. ''Vrouw, wat weent gij?'', vragen ze. Zij is zo opgesloten in haar verdriet, dat zij het wonderlijke hieraan niet eens tot haar doordringt.
Snikkend antwoordt zij, dat men de Heere heeft weggenomen, en dat ze niet weet waar Hij is.
Zij loopt achteruit en hoort dan een man achter haar, die haar hetzelfde vraagt als de engelen; ''Vrouw, wat weent gij?'' Het is de opgestane en levende Christus. Maar Maria Magdalena kan zich alleen maar een dode Heere Jezus voorstellen. Zij herkent daarom Zijn stem niet. Dat gebeurt pas wanneer Hij haar bij haar naam noemt; ''Maria!''
Wij mensen herkennen van nature Zijn stem al evenmin. Want, net als Maria Magdalena bij het geopend graf, is onze blik eenzijdig op de aarde gericht.
Pas als de Heere ons in Zijn Woord bij onze naam roept, en ons zo uit onze dood tot leven wekt, zullen wij Hem ook herkennen.
En dan onze blik van het graf en de dood afwenden. Om dan onze Meester, Redder en Verlosser, de opgestane Christus, te mogen zien, Wanneer Hij ons bij onze naam zal roepen. ''Vrees niet, want Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen. Gij zijt mijn.''
Door Kand. W.H. Hoorn