1 En Hij zeide ook tot Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens, welke een rentmeester had; en deze werd bij hem verklaagd, als die zijn goederen doorbracht.
2 En hij riep hem, en zeide tot hem: Hoe hoor ik dit van u? Geef rekenschap van uw rentmeesterschap; want gij zult niet meer kunnen rentmeester zijn.
3 En de rentmeester zeide bij zichzelven: Wat zal ik doen, dewijl mijn heer dit rentmeesterschap van mij neemt? Graven kan ik niet; te bedelen schaam ik mij.
4 Ik weet, wat ik doen zal, opdat, wanneer ik van het rentmeesterschap afgezet zal wezen, zij mij in hun huizen ontvangen.
5 En hij riep tot zich een iegelijk van de schuldenaars zijns heeren, en zeide tot den eersten: Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig?
6 En hij zeide: Honderd vaten olie. En hij zeide tot hem: Neem uw handschrift, en nederzittende, schrijf haastelijk vijftig.
7 Daarna zeide hij tot een anderen: En gij, hoeveel zijt gij schuldig? En hij zeide: Honderd mudden tarwe. En hij zeide tot hem: Neem uw handschrift, en schrijf tachtig.
8 En de heer prees den onrechtvaardigen rentmeester, omdat hij voorzichtiglijk gedaan had; want de kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger, dan de kinderen des lichts, in hun geslacht.
— Lukas 16: 1-8
Stel je eens voor, dat een crimineel wordt opgepakt. Hij heeft een ernstig delict gepleegd. Hij heeft een jong meisje verkracht en vermoord. Tijdens het verhoor barst hij in tranen uit. Hij komt tot de ontdekking, dat hij verkeerd heeft gehandeld. Hij heeft er echt berouw van. Komt hij daarom op vrije voeten? Nee toch! Dat zou niet eerlijk zijn. Zijn berouw biedt geen grond tot vrijlating. Het recht moet worden gehandhaafd. Die misdadiger zal moeten boeten voor zijn misdaad. Hij kan zijn straf niet zomaar ontlopen.
Dat geldt nu ook voor jou. Jij hebt de Wet overtreden. Meer dan eens ook. Elke dag zelfs. Daarom moet je voor de Rechter verschijnen. Deze Rechter vonnist rechtvaardig. Hij neemt er geen genoegen mee, als jij spijt betuigt. Berouw of zondebesef levert je geen vrijspraak op. Er zal wel aan Gods recht moeten worden voldaan. Genade en recht zijn bij God geen tegenstelling. Het is slechts genade door recht. Nooit zal er vergeving kunnen zijn buiten de voldoening om. Er moet voor de zonde betaald worden. Dat wil zeggen, dat de straf op de zonde gedragen moet worden.
Dit is de voorwaarde om verlost te kunnen worden. Het wordt dan wel de vraag of jij de middelen hebt om te betalen? Bezit jij in jezelf over iets, waarmee jij aan Gods recht volkomen genoeg kan doen? Dat is wel noodzakelijk, want God zal nooit afstand nemen van Zijn gerechtigheid. Hij is immers een God van recht. Zonder voldoening aan Zijn recht is er voor jou geen vergeving. Dit zet jou klem!
Door Ds. A.C. Uitslag