Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel?
— Handelingen 1:11
De discipelen staan maar naar boven te staren als Jezus naar de hemel is gevaren. Wat is daar fout aan? Ik kan me alles voorstellen bij dat staren. Ze moeten wel even verwerken wat hier gebeurt.
Soms staar ik ook een tijdje. De dingen van Jezus Christus zijn zo wonderlijk en diep. Als ik daar een glimp van opvang, zou ik er wel in willen verdwijnen. Weg van alles. Weg van mijn verantwoordelijkheden. Weg uit dit moeilijke aardse leven.
Maar, en daar zit het hem in, het is daarvoor de tijd nog niet.
God heeft plannen. We moeten aan de slag. Jezus had de discipelen een aantal dingen opgedragen. Ze moeten de wereld in. En nog iets: Jezus had hen verzekerd dat Hij wel weg zou gaan, maar dat Hij hen niet alleen zou laten. Ze moeten bidden om de Geest.
Laat dat maar een plaatje van jouw leven zijn. Met verlangen uitzien naar het moment dat de hemel weer zal opengaan. Christus zal in heel Zijn stralende heerlijkheid zichtbaar worden. Het is beloofd. Maar niet passief worden, niet de dingen maar over je heen laten komen. Ga de dingen doen die Jezus van je wil, gehoorzaam en biddend om de Geest.
Welke dingen ook alweer? In geloof en aanbidding knielen voor Jezus als de allerhoogste Heere. Radicaal breken met de zonden van seksuele onreinheid, hebberigheid, woede en roddel. Steeds meer worden als Christus: nederig, zachtmoedig, barmhartig, liefdevol.
Je hebt veel te belijden. Doe dat. Je hebt ook veel reden om tot Jezus te vluchten met heel je zelfgerichte, godloze zondigheid. Doe dat ook. En je hebt alle reden om je handen bij Hem op te houden, want alleen Hij werkt iets nieuws in je uit. Doe dat met veel verwachting. Hij is er op uit om Zelf waar te maken wat Hij van je vraagt.
Door Ds. W. van Klinken