Maar Hij, antwoordende, zei: Ik ben niet gezonden, dan tot de verloren schapen van het huis Israëls.
Mattheüs 15:24
— Mattheüs 15:21-28
Je kent de geschiedenis wel, denk ik, waarin de woorden van de tekst door Jezus werden gesproken. Tegen de discipelen had Hij gezegd dat ze niet naar het heidense buurland mochten gaan – dat zou later pas gebeuren, na Pinksteren; maar ondertussen gaat Hij Zelf nu alvast naar het heidense gebied van Tyrus en Sidon. Een vrouw, die een afstammelinge was van de oorspronkelijke Kanaänitische bevolking, smeekt daar om Zijn hulp, Zijn barmhartigheid. En wat zegt Jezus? Alleen voor het Israëlieten ben Ik gekomen, niet voor heidenen, en zeker niet voor Kanaänieten.
En jij? Ben jij een Jood of een Jodin? Nee, hè! Je bent een heiden. Als jij nu eens de woorden van Jezus zou horen: “Ik ben niet voor jou gekomen, alleen voor mensen van die andere groep/kerk…” Wat zou jij dan denken? Zou je het daar mee eens zijn? Of zou jij boos worden en je verongelijkt voelen? Zou je het niet eerlijk vinden? Denk je stiekem dat je recht hebt op Christus’ hulp en redding? Verbeeld je niets: jij bent het door al die jaren van zondigen en ongeïnteresseerd zijn niet waardig, dat Jezus jou één blik waardig keurt…, laat staan een hand naar je uitsteekt.
En toch, als je nu nét als deze heidense vrouw accepteert, dat Jezus jou geen onrecht zou doen, als Hij je voorbij zou gaan en nooit, nooit genadig zou zijn…; dán, o, dan zou je net als die rechteloze vrouw geholpen worden – al hoor je niet bij de schapen van Israël.
Psalm 130 vers 4 zingt het zo:
Hij maakt op hun gebeden
Gans Israël eens vrij
Van ongerechtigheden…
En jij dan?
O, bid dan maar mee: Zo doe Hij óók aan mij.
Door Ds. W. Pieters