“ nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.”
— Amos 4:6
De rijke inwoners van Samaria zijn beslist niet ongodsdienstig. Ze maken veel werk van hun godsdienstigheid. In Bethel en Gilgal brengen ze de offers. Op een spottende manier laat Amos hen zien dat ze er wel meer door kunnen gaan, maar het levert niets op. In plaats van de offers in de tempel in Jeruzalem te brengen, hebben ze zelf plaatsen uitgekozen om te offeren aan God. Die eigen gekozen godsdienst loopt ook uit op afgoderij. Het begint met de zonde tegen het tweede gebod. De Heere waarschuwt ervoor. Hij wil gediend worden naar Zijn Woord en niet naar ons eigen inzicht en opvatten. Laten we ons bekeren van onze eigenwillige godsdienst waarin wij zelf bepalen hoe wij God dienen. Gods Geest leert ons om te buigen voor Gods wet en maakt ons gehoorzaam om Hem te dienen naar Zijn wil. Is het uw gebed: Heere, wat wilt Gij dat ik doen. Tot vijf keer toe lezen we deze woorden in dit hoofdstuk als een refrein. De Heere straft Zijn volk opdat ze zich zullen bekeren tot Hem. Hij stuurt een hongersnood en in een aantal streken is sprake van grote droogte. Het koren wordt getroffen door een plantenziekte en een rupsenplaag vreet alles kaal aan de bomen. Ook breekt er een besmettelijke ziekte uit in het land, en vallen er doden als gevolg van een oorlog. God grijpt zelfs in met vuur van de hemel zoals bij Sodom en Gomorra. Sommigen worden wonderlijk gered uit het vuur. En toch hebben al deze straffen niet de gewenste uitwerking. Het volk bekeert zich niet. Hoe komt dat? Zo hard is nu het menselijke hart van nature. De roepstem van God tot bekering wordt in de wind geslagen. En wat doen wij? Gebeuren zulke dingen ook niet steeds weer? God roept ons tot bekering. Moet de Heere hetzelfde van ons zeggen of leerden wij buigen voor God?
Door Ds. H. Polinder