Welzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan.
— Psalm 119:1
‘We zijn gezegend’, zei pas iemand tegen me. Het ging over aards goed: kinderen, een prima inkomen, een terugblik op een heerlijke vakantie en het vooruitzicht op een al gepland uitje in de herfstvakantie. Terwijl hij een en ander vertelde, kwam er een kromlopende oude vrouw voorbij. Iemand die geen van de zaken die de man opsomde had meegemaakt. En die toch gezegend is.
Want wat is gezegend? Dat staat in de tekst van vandaag. Misschien denk je nu: er staat toch ‘welzalig’? Dat klopt. Maar als je er de King James Version bij pakt, zie je dat het daar met ‘blessed’ vertaald is.
Welzalig is dus meer dan gelukkig, ja, zelfs meer dan érg gelukkig. Dat kan namelijk ieder mens die het op deze aarde goed heeft nazeggen. Welzalig is gezegend bij God vandaan. De zegen des HEEREN, die maakt rijk (Spreuken 10:22).
Dit woordje laat ook zien dat wandelen in oprechtheid (KJ: undifiled in the way) niet ónze verdienste is, maar een gave van God. Alleen op Zijn weg kun je oprecht wandelen in de wet van God. En: in die weg wil je ook naar Gods wetten leven. Lukt dat altijd? Daar gaat het in dit vers niet zozeer over. De dichter toont jou de enige, echte zegen: het leven met de HEERE. Als het ware aan Zijn hand. Volgen. Waar Hij ook heengaat (naar Lukas 9:23). Wat denk je: kun je zondigen als je zó dichtbij Hem mag zijn?
Door Ada Schouten-Verrips