“Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David wederoprichten, en Ik zal haar reten vertuinen, en wat aan haar is afgebroken, wederoprichten, en zal ze bouwen als in de dagen vanouds; Opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom en al de heidenen die naar Mijn Naam genoemd worden, spreekt de HEERE, Die dit doet.”
— Amos 11:11-12
In heel de oordeelsprediking van Amos klinkt het onherroepelijke door van het gericht van God. Er lijkt niets over te blijven van Gods volk. Toch denkt de Heere in Zijn toorn aan Zijn ontferming. Gods oordeel gaat ook over het huis van David, die hier vergeleken wordt met een vervallen hut. Er is niet veel van meer van Davids huis over in de tijd van de ballingschap. Maar de Heere maakt een nieuw begin met het huis van David. De troost is niet dat het tienstammenrijk hersteld wordt, maar de komst van de Messias, de grote Zoon van David. Zijn weg naar de troon ging via het kruis om al de zonden van Zijn volk te dragen. Nu bloeit op Davids grote Zoon aan Gods rechterhand voor eeuwig de gloriekroon. Zo is er hoop voor zondaren in hun verlorenheid. Het apostelconvent in Jeruzalem in Handelingen 15 worden de woorden van Amos’ profetie geciteerd. Ze worden vervuld in de heidenen die sinds de Pinksterdag tot het geloof in de Heere Jezus Christus komen en nu ook tot Gods volk mogen behoren. De laatste verzen van de profetie van Amos geven aan hoe het Rijk van Christus in deze wereld gestalte krijgt en straks zijn volmaakte vervulling vindt in de nieuwe hemel en de nieuwe aired. Ze zullen eeuwig mogen wonen onder de heerschappij van Koning Jezus. Zo eindigt de profetie van Amos met het uitzicht op de komst van Christus, Zijn eerste komst en Zijn tweede komst. Zult jij straks voor eeuwig leven voor Zijn troon? Dan word je hier door de kracht van Zijn Woord en Geest toegebracht om nu voor Hem te buigen en straks zul je met al Zijn volk de eerkroon dragen en Hem de lof toe brengen: door U, door U alleen om het eeuwig welbehagen.
Door Ds. H. Polinder