Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders?
— Lukas 2: 49b
Voor alle Bijbelheiligen, jong en oud, geldt dat hun leven doortrokken was van zondigheid. Gods Woord is daar eerlijk over. Abraham was een leugenaar. Jacob een bedrieger. David een moordenaar. Salomo had veel vrouwen lief. Hun zondigheid bleek niet pas toen ze volwassen waren. Ze waren in zonden ontvangen en geboren. Ze waren verdorven van hun jeugd aan. Door genade ontvingen zij een ander beginsel. Maar altijd begeerde het vlees weer tegen de Geest, tot hun laatste snik.
Bij Jezus was het geheel anders. Hij nam alleen maar toe in wijsheid, in grootte en in genade bij God en de mensen. Er is maar één geschiedenis uit zijn jeugd opgetekend. Hij was toen twaalf jaar. Het was die ene keer dat Hij ongehoorzaam scheen te zijn, toen Zijn ouders Hem met angst zochten. Nooit hadden ze zoiets met Hem meegemaakt. Altijd was Hij zo gehoorzaam als een Lam, en nu dit. Verbijsterend. Was Hij dan toch een gewoon zondig mensenkind?
Ze vergisten zich. Hij moest zijn in de dingen Zijns Vaders. Niet die van vader Jozef, maar die van Zijn hemelse Vader. Dat geldt ook voor jou. God moet door genade de hoogste plaats in je leven krijgen. Dan vertoon je Zijn Beeld. Dan word je trouwens ook gehoorzaam aan je ouders. Net als Jezus: ‘En Hij ging met hen af … en was hun onderdanig.’
Door L. van der Tang