Laat de redenen mijns monds en de overdenking mijns harten welbehaaglijk zijn voor Uw aangezicht, o HEERE, mijn Rotssteen en mijn Verlosser.
— Psalm 19:15
Aan het eind van de Psalm komt David tot een conclusie. En hoe luidt die? Het is een geloofsbelijdenis en een gebed ineen. Hij ziet in dat God alle lof en dank waard is. Het gaat om Zijn eer. Laat alles wat ik zeg en denk daarop gericht zijn! Laten we nog even de Psalm in gedachten langslopen: eerst wordt God beleden en verheerlijkt als de grote Schepper aller dingen. De schepping getuigt van Zijn almacht, Zijn wijsheid, Zijn heerlijkheid, Zijn goddelijkheid.
Dan lezen we hoe Gods openbaring in Zijn Woord nog rijker getuigt van Wie Hij is: de God aller genade, Die het verlorene zoekt. De God van het verbond, die daartoe Zijn Woord en wet gegeven heeft. Tot slot belijdt David de Heere als de God Die wil wonen in het hart van de zondaar. Dat hart moet wel gereinigd worden. Maar dan gaat je hart ook kloppen voor God en Zijn heerlijke dienst. Vandaar: laten de woorden van mijn mond en de overdenkingen van mijn hart tot eer van U zijn! David belijdt de Heere als Zijn Rotssteen en zijn Verlosser.
De Rotssteen doet mij denken aan de wijze bouwer waarover de Heere Jezus later vertelt. Als je huis op de rots is gegrond, dan zal het de stormen van dit leven kunnen doorstaan en ook eens het grote definitieve oordeel. Het geheim van de volharding der heiligen is niet gelegen in hun geloof als zodanig, maar in het voorwerp van hun geloof, de Rots waarop ze gefundeerd zijn: Christus, de Rotssteen Wiens werk volkomen is. Ben jij ook een wijze bouwer? Dan zal je conclusie zijn: U alleen, U loven wij.
Door Ds. H. Korving