Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet.
Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen, die men ziet niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden.
— Hebreeën 11:1+3
Deze week wil ik met jullie nadenken over de schepping zoals dat beschreven staat in Genesis 1. Daar is in de afgelopen eeuwen al veel op af gekomen. Hierdoor kan de twijfel toeslaan: Is het wel waar wat God geopenbaard heeft in Zijn Woord? De theorie van Universele Gemeenschappelijke Afstamming kan deze twijfel versterken. De verleiding bestaat echter ook om de schepping te gaan verdedigen of zelfs proberen te bewijzen met wetenschappelijke argumenten.
Daarnaast kan er een gedrevenheid ontstaan om de evolutietheorie de oren te wassen. Want, zo redeneert men dan, wanneer de evolutietheorie verworpen is, dan kan er alleen een scheppingsleer overblijven. De samenstellers van de Twaalf Artikelen belijden in het eerste artikel ‘Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde’. In deze belijdenis wordt het Woord van God goed begrepen. Het belijden van een zesdaagse schepping is niet primair een wetenschappelijke zaak, maar een geloofszaak. Zoals ook de schrijver van de Hebreeënbrief ons laat weten: ‘Door het geloof verstaan wij…’
Wil je deze bovennatuurlijke scheppingsdaad natuurwetenschappelijk bewijzen? Dat is onmogelijk! Gods schepping is geen natuurwetenschappelijk experiment dat tientallen keren herhaald kon worden, maar een eenmalige Goddelijke daad. Deze daad is niet na te rekenen (omdat ons menselijk verstand daarvoor veel te beperkt is), maar bovenal te geloven, te belijden en met heilige verwondering te aanschouwen. Het is overigens niet verkeerd om de theorie van Universele Gemeenschappelijke Afstamming te bestrijden, maar zet je hart niet op die argumenten, want dat is als bouwen op een zandgrond.
Door Jan van Meerten