En ik heb hem tot Uw discipelen gebracht, en zij hebben hem niet kunnen genezen. En Jezus antwoordende zeide: O ongelovig en verkeerd geslacht, hoelang zal Ik nog met ulieden zijn? Hoelang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem Mij hier.
— Markus 9:18b-19
Hier is een vader met een heel zieke jongen. Hij heeft waarschijnlijk zoiets als epilepsie en is bovendien doofstom. Ook is er een satanische geest in hem. De discipelen hadden het geprobeerd, maar waren niet in staat geweest om die geest uit te werpen. Wat zou Jezus nu doen? Geeft Hij de discipelen opdracht om het nog maar eens te proberen? Nee, Hij zegt: Brengt Hem mij hier. Hij vraagt de vader hoe lang zijn kind dit al heeft. De vader vertelt het en smeekt: zo Gij iets kunt, zijt met innerlijke ontferming over ons bewogen en help ons. Dan antwoordt Jezus: Zo gij kunt geloven, alle dingen zijn mogelijk dengene die gelooft. De vader roept direct met tranen: Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp.
Dit is een dierbare geschiedenis. Hoevelen hebben in de loop der eeuwen niet door genade gelovig leren nazeggen wat deze vader met tranen uitriep! En hebben ondervonden wat hij mocht ondervinden: ‘Toen hoorde God, Hij is mijn liefde waardig’!
Al die tijd staan de discipelen erbij. Beschaamd. Ze hadden gefaald. Later vragen ze de Heere Jezus waarom zij die geest niet hebben kunnen uitwerpen. Hij antwoordt: Dit geslacht kan nergens door uitgaan dan door bidden en vasten. Ongeloof was het probleem geweest. Ook al ben je een kind van God, je zult altijd te strijden hebben met ongeloof. Maar let op: alleen zij die een waar geloof hebben kennen die strijd! Als je niets kent van dat gelovig worstelen dat uitroept: ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp, sta je er nog buiten.
Door L. van der Tang