En Izak zaaide in datzelve land en hij vond in datzelve jaar honderd maten; want de Heere zegende hem.
— Genesis 26:12
De koning van Gerar is er duidelijk in: wie Izak of Rebekka te na durft te komen, zal zeker gedood worden! De Heere neigt de harten van de koningen als de waterbeken. Dat doet Hij ook in dit geval. De Heere blijft voor Izak zorgen. Ondanks zijn zonden. Wat een wonder. De Heere houdt ook daarin Zijn woord. Hij zegent Izak rijk. De opbrengst van zijn akkers is bijzonder hoog. De kudden, schapen en runderen groeien snel. Izak wordt ‘groot’ – ‘groter’ – ‘zeer groot’. Maar nu komt bij de Filistijnen tegelijk de afgunst naar boven. Ze zijn jaloers op hem. Nu de jaloezie in hun hart wortel geschoten heeft, beginnen ze Izak tegen te werken. De putten die zijn vader gegraven had, worden met aarde dichtgegooid.
En op zekere dag zegt Abimelech: ‘Trek van ons, want gij zijt veel machtiger geworden dan wij.’ Izak moet opbreken en vertrekken. Ook nu blijkt dat hij een zwerver, een vreemdeling is op de aarde. Al Gods kinderen worden vreemdelingen op de aarde. Zo wil de Heere het ook. Niet de pinnen vast in de aarde slaan. Niet te vast zitten aan de dingen van deze tijd, aan je mobiel, aan je kleding en noem maar op. Maar hier leven als gasten en vreemdelingen. We vinden hier op aarde – buiten God tenminste – nooit de echte rust. De rust is ergens anders te vinden. Dat moeten ook Izak en Rebekka ervaren. Voel jij je hier thuis of ben je door genade al een vreemdeling?
Door D.J. Vogelaar