Toen toog Izak vandaar en hij legerde zich in het dal van Gerar, en woonde aldaar.
— Genesis 26:17
Izak heeft een nieuwe plek gevonden om te wonen. In het dal van Gerar. Daar graaft hij de waterputten van zijn vader op die de Filistijnen na zijn dood hebben dichtgegooid. Hij noemt ze met dezelfde namen. Bewust gaat hij in het voetspoor van een godvrezend voorgeslacht. Doe jij dat ook? Misschien heb je niet zo’n voorgeslacht dat de Heere diende … Weet dat je ook dan bij de Heere welkom bent: op Zijn leerschool! Izaks knechten graven een put waar (levend) water uit opborrelt. De herders van Gerar komen en zeggen: Dit water is van ons. Izak noemt de put Esek (twist). Dan graven Izaks knechten een andere put. Maar ook die wordt hun niet gegund. De put wordt door Izak Sitna (tegenstand) genoemd. Sitna en satan zijn twee woorden die van hetzelfde Hebreeuwse woord afgeleid zijn. Satan, Gods grote tegenstander, is hier actief. Gelukkig, de derde put die zij opgraven mogen ze houden. Izak noemt de naam van deze put Rehoboth, want: de Heere heeft ruimte gemaakt! Vandaar gaat de weg naar Berseba. Daar verschijnt de Heere aan Izak: ‘Vrees niet, want Ik ben met u.’ Dankbaar bouwt hij een altaar en roept de Heere aan. Dat zijn vrees weg is, blijkt uit de manier waarop hij Abimelech te woord staat: ‘Waarom zijt gij tot mij gekomen, daar gij mij haat?’ Uit Izaks hart is de vrees weggenomen. Zo doet de Heere dat nog in de harten van Zijn kinderen. Toch is Izak aan de andere kant niet haatdragend en is hij bereid een verbond aan te gaan. Kort nadat hij een verbond heeft gesloten met Abimelech wordt er weer een put gevonden. Deze krijgt de naam Seba (zevende). Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Is de God van Abraham, Izak en Jakob al jouw God geworden? Dan reis je veilig. Vreemdelingen – net als Izak – komen eens Thuis. Dat kan satan niet verhinderen. Zijn aanslagen zijn gedoemd te mislukken.
Door D.J. Vogelaar