Ten ware de God van mijn vader, de God van Abraham, en de Vreze van Izak, bij mij geweest was, voorzeker, gij zoudt mij nu leeg weggezonden hebben! God heeft mijn ellende, en de arbeid van mijn handen aangezien, en heeft u gisterennacht bestraft.
— Genesis 31:42
Degenen die op God vertrouwen, zullen niet teleurgesteld worden. Dat is de kern van deze gebeurtenis. Jacob werkt na zijn huwelijken met Lea en Rachel nog zeven jaar bij zijn schoonvader om zijn tweede vrouw te verdienen. En als die jaren voorbij zijn, werkt Jacob voor zijn eigen kudde. Hij krijgt volgens afspraak een bepaald deel van de kudde als salaris. Maar als Laban ziet dat Jakob te veel verdient, verandert hij die afspraak. Tien keer heeft Jacob moeten slikken dat zijn schoonvader zijn afspraak verandert. Maar dan is hij het zat en vertrekt met vrouwen en kinderen terug naar zijn geboortestreek.
Jacob kiest ervoor om ongemerkt te vertrekken. Dat hij het uiteindelijk niet zo prettig had in dienst van zijn schoonvader, blijkt eruit dat hij tegen Laban zegt dat God zijn ellende heeft gezien. Want dat het de Heere is die hem gezegend heeft, weet Jacob zeker. In deze periode handelt Jacob eerlijk. En we zien hier dat God de ellendige en de verdrukte helpt. Dat Hij zorgt voor degene die benadeeld wordt. In het begin van vers 42 zien we waarom Jacob zijn hulp van God verwacht. Hij wijst op het verbond dat God met zijn opa Abraham sloot.
Hij verwacht het van de God van het verbond. Die God zou zijn vertrouwen niet beschamen. Het is natuurlijk niet zo, dat de God van je voorgeslacht automatisch ook jouw God is. ‘Genade is niet erfelijk’, zeiden onze voorvaders. Maar we mogen wel pleiten op Gods trouw en Zijn hulp als we naar Zijn verbond kijken. Als je gedoopt bent, heeft God een verbond met je gesloten. Daar deed je zelf niets aan. God stak Zijn hand naar je uit. En Hij wil je nog steeds genadig zijn!
Heb jij je hand al in Gods uitgestoken hand gelegd?
Door Bram van der Horst