Waarlijk, tevergeefs verwacht men het van de heuvelen en de menigte der bergen; waarlijk, in de HEERE, onze God, is Israels heil.
— Jeremia 3:23
Bij de afgodendienst aan de Baals en de Astartes verrichtte men in het oude Juda van voor de ballingschap heidense rituelen en offers op de toppen van bergen en heuvels. Men dacht, dat men zo dichter bij deze afgoden zou zijn. Want volgens dit heidendom bewoonden deze afgoden van regen en vruchtbaarheid de wolken en de lucht.
Zo zouden deze goden de offers en rituelen ook beter opmerken.
Dat was nodig, want anders zouden de vruchtbaarheid brengende regens uitblijven. En dat zou een ramp betekenen.
Deze mensen dachten, dat hun hele leven en voortbestaan zou afhangen van deze heidense offers en rituelen op de toppen van bergen en heuvels.
Dit lijkt voor ons, mensen uit de eenentwintigste eeuw, misschien een primitieve dwaasheid, maar wij zien dit heidendom opnieuw de kop opsteken. Zij het, dat de huidige wereld en haar gezindheid de aanbidding van heidense afgoden heeft ingeruild voor de aanbidding van de mens. De mens, die geen God of meester boven zich wil erkennen, maar die zelf als God wil zijn. En wij wonen te midden van een goddeloos volk, met al even goddeloze heersers.
Dit besef kan ons terneerdrukken en met een gevoel van hopeloosheid en machteloosheid vervullen. Maar waarlijk en niet tevergeefs; wie zich met een verbroken hart en een verslagen hart tot de Heere wendt zal Hij geenszins uitwerpen. Want van de wereld, en haar moderne heidendom van de afgodische aanbidding van de mens, verwacht men het waarlijk altijd tevergeefs.
Maar de Heere roept ons in Zijn Woord op om tot Hem weder te keren.
Opdat Hij, zoals vers 22 van Jeremia 3 ons zegt, Hij onze afkeringen zal genezen.
Door Kand. W.H. Hoorn