Gedenk het woord, tot Uw knecht gesproken, waarop Gij mij hebt doen hopen.
— Psalm 119:49
De dichter vraagt in vers 49: ‘Heere, U vergeet toch niet wat U tegen mij gezegd hebt! U weet toch nog wel wat U aan mij beloofd hebt!’ Welk woord zou het zijn, waar de dichter nu aan denkt? Het staat er niet bij – en ook niet in de andere verzen, waarin hij in deze Psalm min of meer hetzelfde vraagt. Het kan zijn, dat God hem persoonlijk iets had beloofd. Denk aan de zalving van David tot koning. Het kan ook zijn dat de schrijver denkt aan Gods woorden in het algemeen, gesproken tot het volk Israël en dús ook tot hem. Daar wil ik het deze week met jou over hebben. Niet over iets persoonlijks, maar iets algemeens, dat toch persoonlijk wordt.
Om een voorbeeld te geven. In Leviticus 1 lees je over het brengen van een brandoffer. De Heere zegt dan in vers 4: ‘En de offeraar zal zijn hand op het hoofd van het brandoffer leggen, opdat het voor hem aangenaam zal zijn, om hem te verzoenen.’ Wat betekende deze symbolische handeling? ‘Hij stelde dit offer aan God voor, om voor zich genade bij de HEERE te vinden, door de komende offerande van de Messias, die hierdoor afgebeeld was.’
Ik kan me voorstellen, als je last hebt van en verdriet hebt over je zonden, dat je dan graag wilt weten hoe het zit met die verzoening. ‘Zouden al mijn zonden verzoend kunnen worden?’ In de tijd van het Oude Testament beloofde God deze verzoening onder de afbeelding van de offerhandeling: je hand op de kop van het dier.
Zou het verkeerd zijn als jij dit algemeen geldende voorschrift en deze algemeen geldende belofte persoonlijk de Heere zou voorhouden?
Door Ds. W. Pieters