... één derzelven met ons getuige worde van Zijn opstanding
— Handelingen 1:22b
Schriftlezing: Handelingen 1: 15-26
Het was tussen Hemelvaart en Pinksteren in. De brede kring van volgelingen rondom de Heere Jezus – honderdtwintig mensen in totaal – kwam dagelijks bij elkaar. Ze zagen uit naar de uitstorting van de Heilige Geest. Binnen de kring van de apostelen was er echter nog steeds die lege plaats. Judas was niet meer onder hen. Hij had hen verlaten om Jezus te verraden.
Nu moet er iemand in zijn plaats worden benoemd uit de brede kring van de volgelingen van de Heere Jezus. Voor de overige elf is één voorwaarde duidelijk: het moet er één zijn, die van het begin van het openbare optreden van Jezus erbij is geweest. Een oog- en oorgetuige dus. De opvolger van Judas moet dus uit eigen ervaring bekend zijn met de woorden en daden van de Heere Jezus: van Jezus’ doop af tot na Zijn opstanding. Petrus wist waar hij het dus zoeken moest.
Het is ook wel logisch. Er zullen best verkopers zijn van bananen die zelf nog nooit een banaan hebben gegeten. Maar als iemand zelf de smaak van bananen heeft geproefd kan deze des te beter bananen verkopen. Zo zal het moeilijk worden om van Jezus te spreken en Zijn Naam te belijden als je Hem Zelf nog nooit hebt ontmoet in het gewaad van Zijn Woord en door de werking van Zijn Geest.
Dan heb je het over Iemand Die je zelf geeneens kent. Wat dat betreft bepaalt dit gedeelte ons indringend bij die vraag: ken ik deze Jezus ook persoonlijk? Is het in mijn leven al gekomen tot een ontmoeting met Hem? Als dat niet zo is, kun je ook niet van Hem getuigen. Nog sterker: als dat niet zo is, kun je ook niet sterven. Haast je dan om uws levens wil. Bij Hem is er nog plaats voor zondaren.
Door Ds. A.C. Uitslag