En gij zult Mijn getuigen zijn, tot aan het uiterste der aarde.
— Handelingen 1:8
Schriftlezing: Handelingen 1: 4-8
Op de dag van Zijn Hemelvaart roept de Heere Jezus Zijn discipelen op om Zijn getuigen te zijn. Ze moeten daarmee beginnen in Jeruzalem: de stad van David. De stad, waar de tempel stond. De stad, waar echter ook de grootste vijanden van Jezus woonden. Want daar riepen de mensen om de dood van Jezus. Vanuit Jeruzalem moeten ze dan naar de andere gebieden in Israël: Judea en Samaria. Maar uiteindelijk reikt deze zendingsopdracht tot aan het uiterste van de aarde. Overal zullen er getuigen moeten zijn van Jezus. Overal zal de boodschap van de Heere Jezus moeten klinken.
Waarom was dat eigenlijk nodig? Eigenlijk heel eenvoudig, maar ook zo ontdekkend. Dat was nodig, omdat de mensen van Jeruzalem tot aan het uiterste der aarde van zichzelf God misten. In Adam zijn we allemaal God kwijtgeraakt. Het waren dan ook niet alleen de inwoners van Jeruzalem die Jezus hebben gekruisigd. Die beschuldiging raakt ook ons. Elke zonde is immers een spijker in de handen van de Heere Jezus. Elke ongerechtigheid is als een hamerslag, waarmee we Hem aan het kruis hebben genageld. Juist daarom moet overal het evangelie van de gekruisigde en opgestane Christus klinken. Allen moeten het horen, dat er in Jezus Christus een weg ter ontkomen is ontsloten.
Nu gaat dat evangelie nog uit tot aan het uiterste der aarde. Zo zijn er ook tot ons getuigen van deze Jezus gekomen. Het evangelie van vrije genade mocht ook in ons land klinken. Dat mag nog steeds. Wat heeft dat met jou gedaan?
Door Ds. A.C. Uitslag