En hij zeide: Ik riep uit mijn benauwdheid tot den HEERE, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs schreide ik, en Gij hoordet mijn stem.
— Jona 2:2
Lezen: Jona 2:1-5
Zolang het ons voor de wind gaat, kunnen wij niet voorstellen dat wij diep kunnen zinken. De profeet Jona die we in het Koningenboek aantreffen als de profeet die goede dingen voor zijn eigen volk mag profeteren, had nooit gedacht in de omstandigheden te geraken als waar hij zich nu in bevindt. Door eigen schuld raakte hij het spoor bijster, ging Hij in tegen Gods wil en sloeg hij op de vlucht.
David zong in Psalm 30:7: ‘Ik zei wel in mijn voorspoed: Ik zal niet wankelen in eeuwigheid.’ In voorspoed is het niet moeilijk om te vertrouwen op God en jezelf. Maar in tegenspoed valt dat niet mee. Vanuit een vergelijkbare diepte horen we Jona roepen in zijn Psalm in Jona 2. De slaap die hem benevelde in de buik van het schip, is geweken. De vrees die hem beving toen de storm over het schip raasde en hij zich overboord liet werpen, is gedempt. Hij bevindt zich nu in de stilte. In de stilte van de buik van de vis. En daar dringt de volle realiteit tot hem door.
Herkennen we dat niet? Je kunt in voorspoed en in tegenspoed grote woorden gebruiken; maar als alles stilvalt en je terugvalt op jezelf alleen, dan is er geen ontkomen meer aan. Daar dringt de realiteit tot je door. De beklemmende realiteit, die je voor anderen wilt verhullen, maar die God aan je onthult. De verloren zoon kwam tot zichzelf, bij de varkens. Jona komt tot zichzelf in het binnenste van een vis.
Hij ervaart het als een graf-ervaring. Hij spreekt over de ‘buik van het graf’ waarin hij zich bevindt. In de ademloze stilte, kan Jona niet langer vluchten. Hij bidt.
Dit is wat de Heilige Geest doet in ons leven. Daar waar wij klemlopen met onszelf, toont Hij hoe het er werkelijk voorstaat. De huiveringwekkende realiteit van mijn schuld voor God. Waar niet alleen de zonde, maar ook de gevolgen van die zonde tot je doordringen.
Door Ds. A.S. Middelkoop