Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig geworden),
— Efeze 2:5
In het stukje van gisteren lazen we over de opdracht om te geloven in de Heere Jezus Christus. ‘Maar’, zeg je misschien, ‘het is toch iets wat God schenkt? Dus wat moet je dan zelf doen? Of kun je niks doen? Hoe verhouden de opdracht tot geloof en de gave van geloof zich tot elkaar?’
De uitroep van Paulus in vers 5: ‘door genade bent u zalig geworden’, wordt in vers 8 herhaald. Je kunt bij ‘zalig worden’ denken aan het woord redding, oftewel: gered worden. En die redding is nu helemaal het werk van God en daarmee het gevolg van Gods genadig omzien naar jou. Maar deze redding wordt ontvangen langs de weg van het geloof. Zowel gered worden is een gave van God, maar het geloof waardóór je gered wordt is ook een gave van God.
Niet verbonden aan enige inspanning of prestaties van jouw kant. Het is ook niet te verkrijgen uit iets dat je goed doet. Beide wil God schenken en uitwerken in je leven door Zijn Heilige Geest. Door onze overtredingen en misdaden verdienen we de dood. Daarom is er voor geen enkel mens reden om te roemen op eigen prestaties. Het initiatief gaat helemaal van God uit. Maar, God schenkt het niet aan iemand die het niet wil. In het geloof is geen enkele dwang.
Vergelijk het met twee mensen die van elkaar houden. Dan zal nooit de een de ander dwingen tot wederliefde, want dat zou geen standhouden. Zo wil God ook jou het geloof schenken. Wat jij mag doen is je hand ophouden en met deze belofte biddend teruggaan naar Jezus Christus. Daarmee ben je weer bij de opdracht. Snap je dat deze twee samen opgaan? God Die zowel het geloof én de redding schenken en werken wil en jij die het met een opgeheven hand ontvangen mag. Wil je dat? Wat een genadige gave, hè?
Geloof is een gave van God. Wat betekent dit voor jou? Moet je dan maar afwachten of je het krijgt?
Door Jan Post