En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen, mannen broeders?
— Handelingen 2:37
Je moet bekeerd worden. Nee, je moet het zijn, want dit werk kan geen uitstel lijden. Paulus schrijft in 1 Thessalonicenzen 1:10 dat Jezus ons verlost van de toekomende toorn. En in 2 Thessalonicenzen 1:8 legt hij die toorn uit: ‘met vlammend vuur wraak doende over degenen die God niet kennen, en over degenen die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn.’
Niemand maakt zich druk om zijn bekering, omdat hij ten diepste niet gelooft dat er een verschrikkelijk oordeel op handen is. Daarom zegt Calvijn: ‘Voordat de geest van de zondaar tot bekering neigt, moet hij eerst daartoe aangespoord worden door de gedachte aan het goddelijk oordeel. Die gedachte zal hem voortdurend aandrijven de gedachten te richten op een andere manier om het leven in te richten, om zich gerust voor die rechterstoel te kunnen stellen.’
Van nature leven wij een plat leven, waarin geen plaats is voor onze eeuwige bestemming. En al denk je daar wel over na, maar het drijft je niet uit tot Christus, dan sta je nog steeds buiten. Een waar geloof in Christus komt niet ineens. God bereidt dat voor door overtuigingen. Je voelt zoveel van Gods toorn dat je het er niet onder uit kunt houden. Sommigen noemen die overtuigingen de levendmaking, want een geestelijk dode zou niet onrustig zijn. Maar de Schrift zegt: ‘Die de Zoon heeft, die heeft het leven’ (1 Joh. 5:12). Blijkbaar kun je onrustig en ontroerd zijn én toch dood. Rust niet eer je Christus kent!
Door Ds. J. Lohuis